De Surinaams-Nederlandse kunstenaar Armand Baag (1941-2001) wordt op 27 maart 1941 in Paramaribo geboren als Gustaaf Armand Eugène Parden. Op vierjarige leeftijd verhuist Armand met zijn vader, stiefmoeder en halfzusjes naar Curaçao. Armand zal daar ongeveer vijf jaar in een internaat bij de paters verblijven. Armand ontdekt daar zijn kunstzinnige talent als de paters hem zijn eerste tekendoos geven.
Op zijn 14e gaat Armand terug naar Suriname waar hij gaat wonen bij zijn moeder Françoise Cummingsborg en haar nieuwe man, stiefvader George Baag. Armand zal uiteindelijk de naam van zijn stiefvader overnemen en gaat verder door het leven als Armand Baag. Stiefvader George brengt hem onder de aandacht bij de Nederlandse kunstenares Nola Hatterman (1899-1984):
“Mijn vader nam me mee met mijn tekeningetjes. En Nola bekeek ze, en was heel enthousiast. Ze zei: “Nou ja, daar zit veel talent in. Blijf maar op les. Nou, toen op een middag zat ik te tekenen. Ik was in de les. En ik hoorde dat ze afrekende met een meisje achter mij. En ik hoor een bepaald bedrag vallen... en ik denk: Jezus, man! Dat kan ik nooit betalen. Tenminste, mijn ouders dan niet. Ik dacht bij mezelf: Mando, dit is je laatste tekenles. Adieu dan, he.” “Ik ben toen een heel tijdje niet meer geweest. Maar ik wilde toch nog steeds door die straat [Wagenwegstraat]. Omdat ik toch voelde van ik wil toch wel blijven tekenen. En op een goede middag loop ik hier door die straat. En zie ik Nola een 25 meter van me vandaan. En ik ga gauw schuilen in de winkel omdat ik toch niet wilde dat ze me zag. Omdat ik dan uiteindelijk verantwoording zou moeten geven. En ik duik die winkel in. Maar ze had me toch gezien. Ze komt me achterna. En zegt: “Manneke, kom jij eens hier. Waarom kom je niet meer op les?” Nou ik zeg: “Ja, mijn ouders kunnen het niet betalen. Is veels te duur. Veel te veel geld voor ons.” Toen zegt ze: “Tja, misschien weet je dat dan niet, maar ik had het al met je vader afgesproken. Ik vind dat je veels te veel talent hebt om weg te blijven. Dat moet echt verder ontwikkeld worden. Kom maar op les.”
Armand Baag op les bij Nola Hatterman
Armand Baag volgt de lessen aan de school voor beeldende kunsten van de stichting Cultureel Centrum Suriname (CCS). Armand doet dat onder meer samen met Ruben Karsters (1941-2013). Ruben komt net als Armand uit een arm gezin en kan de lessen niet betalen. Onder de hoede van Nola Hatterman kunnen Armand en Ruben zich vijf jaar lang ontwikkelen. Naast les van haar volgen ze ook lessen van tekenleraren Jack Pinas en Jules Ong A Lok en ook van kunstenaar Rudi Getrouw (1928-2002). Armand leert veel over de ‘de schoonheid van zijn eigen mensen’ doordat zijn leermeesteres de verloochende schoonheid van de zwarte mensen een nieuwe vorm wilde geven.
Armand en Ruben leren ook de wereld buiten Paramaribo kennen en reizen mee met hun leermeesteres naar Saint-Laurent en Cayenne in Frans-Guyana. De Surinaamse kranten besteden op gezette tijden aandacht aan het werk van het jonge kunstenaarsduo. In 1956, 1957 en 1959 worden exposities met het werk van Armand en Ruben georganiseerd in Paramaribo en daarbuiten in Nickerie en in Georgetown, Brits Guyana. Als gevolg daarvan kopen het British Guyana Museum (Georgetown, Brits Guyana) en het Grail Centre (Philadelphia, Verenigde Staten) werken van Armand aan. Vanwege hun talent worden ze ook ingezet als assistenten op de school voor beeldende kunsten.
Armand Baag en Ruben Karsters (ca. 1956)
In 1960 behalen Armand en Ruben hun lo-akte Tekenen. Nola Hatterman zet zich in om een Sticusa-beurs te regelen zodat Armand en Ruben in Nederland hun opleiding kunnen voortzetten. Op 15 augustus 1961 vertrekt Armand Baag voor het eerst naar Nederland op het motorschip Willemstad samen met Ruben Karsters, Jules Chin A Foeng en Nola Hatterman. Na een paar dagen in Amsterdam reist Armand samen met Ruben door naar Tilburg om daar twee jaar te studeren aan de Academie der Katholieke Leergangen. Op deze kunstacademie heeft met name Nico Molenkamp invloed op hem gehad. Na Tilburg gaat Armand, inmiddels 22 jaar, verder studeren aan de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, nog steeds met een beurs van Sticusa en ook weer samen met Ruben Karsters.
Armand Baag in Tilburg (ca. 1960 en 1962)
Vanaf 19 september 1963 staat Armand ingeschreven als woonachtig in Amsterdam. Daar heeft hij ook zijn werkatelier naast dat van andere Surinaamse kunstenaar, Erwin de Vries. Op de Rijksakademie komt Armand in aanraking met andere kunstschilders als Otto de Kat, Sierk Schröder en Matthijs Röling, wat zijn werk in die tijd weer sterk beïnvloedt. Armand volgt theoretische en praktische lessen aan de academie. Armand ontwikkelt een voorkeur voor het figuratieve genre. Naar eigen zeggen schildert hij naast de lessen nog 8 tot 10 uur per dag op zijn atelier. Daar experimenteert Armand ook voor het eerst met minder concrete, meer abstracte ideeën. Zo probeert hij in die periode al in enkele werken de ‘Winti’ vast te leggen: een traditionele Afro-Surinaamse religie. Armand vindt de opleiding uiteindelijk veel te Europees. Door die begrenzing lukt het hem niet om daar de ruimte te creëren die hij nodig heeft om zich verder te ontwikkelen zoals dat hem voor ogen staat volgens zijn eigen ideeën en kunstopvatting. Hij zal de kunstacademie uiteindelijk niet afronden en zijn eigen weg bewandelen.
Armand Baag met vriend in Amsterdam (jaren '70)
In 1963 ontmoet hij danseres Willy Collewijn (1946), die zijn levensgezellin wordt en met wie hij later ook twee kinderen zal krijgen. In 1965 lonkt het avontuur in het buitenland. Armand gaat met Willy in nachtclubs optreden als een dansduo onder de artiestennaam ‘King Ceola en Queen Sheba’. De choreografieën zijn hun eigen creaties en ze dansen onder meer op tape of met Armand op conga’s. Na een korte periode in Duitsland reizen Armand en Willy af naar Parijs. Armand heeft als doel om zich daar aan de Vrije Academie verder te ontwikkelen in de schilderkunst. Ze genieten van het lokale kunstenaarsmilieu en hun onconventionele bestaan als bohemiens in Parijs. De beoogde opleiding zal hij daar nooit formeel volgen. Met de Sheba-Ceola Show verhuizen Armand en Willy terug naar Duitsland en gaan vanuit daar weer door naar Zwitserland. In deze periode exposeert Armand ook een aantal kunstwerken, onder meer in Bern (1966). De Sheba-Ceola Show trekt vervolgens verder in België waar ze onder meer optreden in een programma samen met Johnny Lie-A-Fo en singer-songwriter Derrol Adams. In 1968 keert het stel terug naar Amsterdam. Daar wonen Armand en Willy achter de kruidenierszaak van Willy’s vader in de Nieuwe Leliestraat. Als kunstenaar kan Armand leven van de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR) , daarvoor bekend als de Contraprestatie. Daarnaast verkoopt hij ook wel eens wat aan een particulier of hij leent soms een werk uit. Eigenlijk kan Armand maar moeilijk afstand doen van zijn eigen schilderijen.
Armand Baag en Willy Collewijn, als dansduo: Sheba en Ceola
De woning-werk-ontmoetingsruimte van Armand en Willy op de Nieuwe Leliestraat groeit al snel uit tot een ontmoetingsplaats voor kunstenaars en kunstliefhebbers. Armand is van mening dat er naar een centrum gezocht moet worden, waar vooral ook Surinaamse kunstenaars elkaar kunnen ontmoeten. Begin 1970 richt Armand Baag samen met Willy Collewijn Stichting ‘Maysa’ op als die beoogde broedplaats. Samen met onder meer schilders als Jan Telting, Lo-A-Njoe en Ro Heilbron werkt Armand Baag mee aan de oprichting van galerie Srefidensie. Deze galerie is in 1971 opgericht vanuit de Surinaamse welzijnsstichting Welsuria.
Stichting Maysa in de Nieuwe Leliestraat
Vanaf begin jaren ’70 reist Armand met regelmaat teruggaan naar zijn geboorteland. Hij is ook erg betrokken op de strijd die leidt tot de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Op 5 januari 1976 vindt een grote expositie plaats van twee Surinaamse beeldende kunstenaars in Paramaribo: Erwin de Vries en Armand Baag. Dichter Ruud Mungroo treedt op bij de opening van de tentoonstelling van Armand. Ter ere van de onafhankelijkheid heeft Armand een speciaal doek gemaakt, ‘Sura nanga Surina’ (Sura met Surina), om te schenken aan zijn geboorteland Suriname en overhandigt het aan de eerste premier van het onafhankelijke Suriname, Henck Arron. Terug in Amsterdam krijgen Armand en Willy op 16 april 1976 hun eerste kind, een zoon: Sura Ceola Baag.
Met premier Henck Arron bij schenking doek aan de republiek Suriname (1976) 'Sura nanga Surina’ (1975), Staatscollectie Suriname (foto: Ellen de Vries)
Naast beeldende kunst houdt Armand zich met veel meer kunstenvormen bezig. Hij is ook componist, tekstschrijver, zanger, performer en muzikant. Het feit dat Armand Baag zichzelf in de eerst plaats altijd als een beeldend kunstenaar heeft gezien, maakt dat zijn overige werk, waaronder zijn muziek, inmiddels niet meer zeer bekend is. Een deel van zijn teksten en bandopnames is nog in privébezit van de familie, maar een groot deel van zijn werk is ook verloren geraakt, beschadigd of overgenomen door andere artiesten die het onder hun eigen naam hebben uitgebracht. Enkele van zijn nummers zijn nog terug te vinden in uitvoeringen op YouTube, zoals ‘Mamaisa’ (uitvoering Gerda Havertong, 1978 en akoestische uitvoering Black Harmony ) en ‘Mama Sranan – Wan ma aisa’ . Verder is de naam van Armand Baag, samen met Zapata Nelson Jaw, te vinden op een album van Ronald Snijders (Black Straight Music, 1981) bij het nummer ‘Sa-Ra-Ma-Ka’. Het meest bekende muzikale werk van Armand wat is overgebleven, bestaat uit de muziek en songteksten die hij heeft gemaakt voor de televisieserie Kon hesi baka (1978). Naast muziek heeft hij ook een groot aandeel gehad in de totstandkoming van Frank Zichem’s documentaire ‘De Konsekwente Keuze’ (1982) over het leven van Armand’s leermeesteres Nola Hatterman.
Armand op balafon (Kaseko Master, Baag 1982)
Album 'Kon Hesi Baka'
Armand Baag maakt muziek in zijn atelier
Wonend en werkend in Amsterdam blijft Armand altijd erg betrokken op zijn geboorteland. Vanaf begin jaren ’80 is hij zeer bezorgd over de sociale en politieke situatie in de republiek Suriname. Armand maakt een serie werken over de ontwikkelingen rondom de coupe en zijn sterke gevoelens ten aanzien van het militaire regime. In deze periode bevalt Willy in Amsterdam van hun tweede kind, een dochter: Surina Françoise Baag (1982). Armand betrekt een nieuw atelier op de Lauriergracht. In 1984 wordt een van de werken van Armand Baag, Anansi Tori (Vertelling), gebruikt voor de Surinaamse postzegel van 20 cent. In dat jaar komt ook zijn oude leermeesteres Nola Hatterman te overlijden met Armand Baag als haar enige erfgename. In de jaren die volgen zal Armand een aantal pogingen doen om van haar huis in Brokopondo een cultureel centrum te maken, helaas zonder succes.
Willy (zwanger) met zoon Sura (Armand Baag, 1982)
Dochter Surina (Armand Baag, 1994)
In 1985 komt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam de expositie Farawé: acht kunstenaars van Surinaamse oorsprong. Bijna vijftien jaar na de oprichting van galerie Srefidensie komt in deze tentoonstelling de vaste kern exposanten samen: Armand Baag, Frank Creton, Eddy Goedhart, Hans Lie, Guillaume Lo A Njoe, Sam Parabirsingh, Q. Jan Telting en Erwin de Vries. Bij de tentoonstelling verschijnt een catalogus, geschreven door de gerenommeerde kunsthistoricus Emile Meijer. Van Armand Baag worden in totaal 6 werken getoond: Kaseko Master (1982), Miss Anna (ca. 1981), Visuele muziek (1982), Bijlmer Majesteit (1983), Strange Bird and her Egg (ca. 1970) en Mama Sranan (1985). In 1986 is Farawé nogmaals te zien in Den Haag.
Vlnr. Mama Sranan (1985), Bijlmer Majesteit (1983) en Strange Bird and her Egg (ca. 1970); alledrie de werken zijn van Armand gestolen bij een inbraak in 1994.
Los van deze tentoonstelling is er in deze tijd nog weinig aandacht voor de Surinaamse kunstenaars in Nederland. Ook in zijn geboorteland Suriname is in die tijd niet bijzonder veel belangstelling voor het werk van Armand Baag. Hij moet het vooral hebben van zijn eigen netwerk in Nederland en een aantal opdrachtgevers. Armand’s beeldende kunst en zijn muziek, evenals zijn sociale rol en persoonlijkheid, zijn in die tijd wel zeer bekend binnen een brede gemeenschap in Amsterdam, en in het bijzonder onder mensen van Surinaamse afkomst. Filmmaker Frank Zichem zegt daarover in de documentaire ‘De Konsekwente Keuze’ (1982):
“Baag heeft zich ontwikkeld tot een van de bekendste kunstenaars van Suriname die vooral aan de eigen Surinaamse schoonheidsnormen en idealen vorm wist te geven.” […] “Zijn atelier in de Amsterdamse Jordaan is een inspirerend plekje. Een klein stukje Suriname waar veel kunstenaars elkaar regelmatig ontmoeten.”
Vlnr. Armand Baag in Suriname (1981), atelier in de Jordaan (jaren '70), Armand in Amsterdam (beeld uit Papieren Nederlandertjes, Frank Zichem, 1974)
Schrijver Jules Niemel geeft ook die betekenis en erkenning aan Armand’s werk en rol :
“Op die manier hield hij ons bij elkaar. En niet alleen met zijn liederen, maar ook de schilderijen die hij maakte. Een heleboel van ons zijn geraakt door wat hij op die doeken heeft gezet. Want hij heeft eigenlijk over het leven van ons... heeft hij een heleboel van die schilderijen gemaakt. Dus we mogen best wel trots zijn dat we er deel van hebben uitgemaakt.”
Paul Moedig (Baag, ongedateerd)
Armand Baag, Zapata Nelson Jaw en Ronald Snijders
.
Franky Douglas (Baag, ongedateerd; gestolen in 1994)
In de jaren na Farawé worden zijn werken met enige regelmaat geëxposeerd in Nederlands-Surinaamse kringen, zoals in groepsexposities, bij de galerie van Vereniging Ons Suriname of tijdens kunstprojecten, zoals in de Noorderkerk in het kader van het Jordaan Festival. In 1987 komt de BKR te vervallen en vanaf dan kunnen kunstenaars als Armand Baag een beroep doen op de Algemene bijstandswet. Los van die uitkering haalt Armand wat inkomsten uit de incidentele verkoop van een werk. Ook begint Armand Studio Artwel ‘voor portretopdrachten, schilderingen en tekeningen’ in een nieuw atelier op de Elandsstraat.
Links en rechts: een BBC flim-crew filmt Armand aan het werk op de Dam (jaren '90); Midden: atelier Armand Baag in de Jordaan
Vanaf begin jaren ’90 heeft Armand een aantal tegenslagen te verwerken. Zijn moeder komt te overlijden in 1990 na een lang ziekbed. Daarnaast krijgt hij last van een ernstige beschadiging aan zijn gehoor die van invloed is op zijn muziek. In 1994 komt het tot een breuk met zijn levensgezellin en moeder van zijn kinderen, Willy Collewijn. En in 1994 wordt er ook nog eens een groot aantal van zijn favoriete werken van hem gestolen (waarschijnlijk door een familielid waardoor het tot 1997 duurt tot hij op aandringen van een goede vriend toch aangifte doet). Enige tijd later besluit Armand om naar Afrika te gaan in de hoop daar een nieuwe inspiratie te vinden als kunstenaar en docent. Hij ontwikkelt daar echter ernstige gezondheidsklachten en keert terug naar Amsterdam. In 1998 heeft Armand nog een solo-expositie ‘Famiri Tori’ in de galerie van de Vereniging Ons Suriname, waar 14 van zijn werken te zien zijn. Niet lang na de expositie laat Armand zich testen vanwege zijn gezondheidsklachten: het blijkt kanker te zijn, net als bij zijn moeder destijds. Armand Baag komt op 11 mei 2001 te overlijden in Amsterdam en wordt begraven op de Oosterbegraafplaats.
Armand Baag verkoopt kunst op straat in Amsterdam (jaren '90)
Begrafenis (Baag, 1991)
Kort na zijn overlijden heeft kunstenaar Felix de Rooy in 2001 de volgende documentaire gemaakt als eerbetoon aan Armand Baag:
Deze website is gemaakt door de erfgenamen van Armand Baag. Copyright © All Rights Reserved